Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo)

Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo)

De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) is sinds 1 april 1995 van kracht. De wet legt de rechten en plichten vast van cliënt en hulpverlener die voortvloeien uit de overeenkomst tot een geneeskundige behandeling.

De wet regelt onder andere de informatieplicht, toestemmingsvereiste, 
vertegenwoordiging en de positie van minderjarigen en de privacy. De Wgbo regelt de juridische relatie tussen hulpverlener en cliënt. Eén aspect daarvan is de in de wet verankerde verplichting voor de hulpverlener om te voldoen aan en te handelen volgens de professionele standaard, de normen die zijn ontwikkeld in de beroepsgroep. Daarnaast verdient de dossierplicht van de hulpverlener nadere aandacht. 

Standaarden en normen

In de Wgbo is de professionele standaard als norm voor het handelen van hulpverleners verankerd. In art. 7: 453 BW wordt dit als volgt verwoord:

“De hulpverlener dient bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.” 

De Wgbo gaat ervan uit dat er een behandelingsovereenkomst ontstaat tussen hulpverlener (centralist, ambulanceverpleegkundige) en de patiënt. De patiënt die een hulpvraag stelt, gaat een behandelingsovereenkomst aan met de RAV. Deze organisatie moet ervoor zorgen dat deze overeenkomst doorwerkt in de relatie centralist-cliënt en ambulanceverpleegkundige-patiënt.

Op basis van de professionele standaard wordt beoordeeld of de centralist MKA of de ambulanceverpleegkundige de zorg van een goed hulpverlener heeft gegeven, of hierin toerekenbaar tekort is geschoten. 

Dossierplicht en beroepsgeheim

Op grond van de bijzondere aard van zijn beroep heeft de hulpverlener een beroepsgeheim. Uit dat beroepsgeheim vloeit een geheimhoudingsplicht van de beroepsbeoefenaar voort. Handhaving van het beroepsgeheim is op twee manieren mogelijk gemaakt. Enerzijds heeft de hulpverlener een zwijgplicht tegenover ieder ander dan de patiënt. Anderzijds heeft de hulpverlener het verschoningsrecht dat hij voor de rechter kan inroepen bij een gerechtelijke procedure. Zie hiernaast de Handreiking beroepsgeheim en politie/justitie voor de ambulancezorg.

De zwijgplicht is onder andere vastgelegd in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst in artikel 7:457 BW.